Sociale zekerheid (België)De sociale zekerheid die België kent, bestaat in hoofdzaak uit drie statuten: aan de ene kant de sociale zekerheid voor werknemers, met nog belangrijke verschillen tussen arbeiders, bedienden en ambtenaren, en aan de andere kant de sociale verzekeringen voor zelfstandigen. Huispersoneel vormt nog een aparte categorie. Daarnaast is er nog de sociale bijstand. De sociale zekerheid vervult de volgende functies:
Geschiedenis van de sociale zekerheid Zie Geschiedenis van de sociale wetgeving in België voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Reeds in de Middeleeuwen ontstond een vorm van sociale zorg in de Godshuizen en de Gasthuizen. Na de Franse Revolutie (1789) nam de staat de organisatie van onder meer de armenzorg over. De grondslag van de sociale zekerheid in België in zijn huidige vorm berust op de besluitwet van 28 december 1944,[1] die de bestaande wetgeving omtrent pensioenen, kinderbijslag voor werknemers en jaarlijkse vakantie samenbracht. Daarnaast werd de ziekte- en invaliditeitsverzekering en de werkloosheidsverzekering verplicht gesteld. Sociale verzekering voor werknemersDe klassieke sociale zekerheid voor werknemers bevat zeven takken:
Deze werknemersverzekeringen zijn gebaseerd op solidariteit tussen:
Die solidariteit is gewaarborgd omdat:
Ook wordt er in bepaalde regelingen - zoals in de arbeidsongevallenregeling - gebruikgemaakt van het verzekeringsmechanisme. In zulke gevallen wordt nog een echte verzekering afgesloten, waarbij premies betaald worden en een uitkering uitgekeerd wordt wanneer het verzekerde risico (bv. een arbeidsongeval) zich voordoet. Sociale verzekering voor zelfstandigenDe sociale zekerheid voor zelfstandigen bevat vijf takken:[2]
De sociale zekerheid voor zelfstandigen wordt georganiseerd door middel van een sociaal verzekeringsfonds (vb: Acerta, Partena, Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen[3]) en wordt betaald door middel van sociale bijdragen die berekend worden op het netto-beroepsinkomsten van de zelfstandige, d.i. na aftrek van de beroepskosten (zij het forfaitair of de werkelijke onkosten) maar voor aftrek van de bedrijfsvoorheffing. Vóór 1 januari 2015 werd de bijdrage berekend op basis van het inkomen van 3 jaar terug. Vanaf 1 januari 2015 wordt de bijdrage berekend op basis van het inkomen van het jaar zelf.[4][5] Het tarief van de sociale zekerheid voor "gevestigde" zelfstandigen in hoofdberoep bedraagt 21,50% op jaarbasis. Bovenop de sociale bijdrage rekent het sociaal verzekeringsfonds beheerskosten aan. De aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds (naar keuze) is verplicht. Sociale bijstandNaast de sociale zekerheid zijn er de stelsels die niet tot de eigenlijke sociale zekerheid behoren, maar deel uitmaken van de sociale bijstand (of maatschappelijke dienstverlening). Het gaat om een uitbreiding van de sociale bescherming voor personen die niet in de zeven takken van hierboven terechtkunnen. De sociale bijstand beoogt het garanderen van een minimuminkomen. Deze bijstand wordt gefinancierd met de belastinggelden. Aan elke toekenning van een minimumloon gaat een onderzoek van de bestaansmiddelen vooraf. De sociale bijstand geeft aanleiding tot deze sociale uitkeringen:
Verschillen sociale zekerheid en sociale bijstandEr zijn enkele belangrijke verschillen tussen de sociale zekerheid en de sociale bijstand[6]:
INSZHet IdentificatieNummer van de Sociale Zekerheid (INSZ) dient als identificatie voor iedereen die beroep kan doen op de sociale zekerheid in België. Voor personen die ingeschreven zijn in het rijksregister, zal dit gelijk zijn aan het Rijksregisternummer. Personen die ingeschreven staan in het BIS-register zullen hetzelfde INSZ hebben als hun BIS-nummer. FinancieringDe sociale zekerheid wordt gefinancierd door bijdragen en staatstoelagen:[7]
In principe zou de sociale zekerheid zichzelf moeten kunnen in stand houden. De jongere, gezonde en werkzame bevolking moet instaan voor ouderen, werklozen en zieken. In november 2022 wordt door het rekenhof vastgesteld dat een steeds groter deel van de sociale zekerheid moet worden bijgepast door de begroting en de BTW-belasting.[8] Dit is niet langer houdbaar op langere termijn. Het probleem is dat het onevenwicht groeit omdat het economisch leven verzwakt. Volgens de denktank Minerva zijn de tekorten vanaf 2014 echter niet zozeer te wijten aan een ontsporing van de uitgaven, maar veeleer aan de economische stimulansen, in de vorm van kortingen aan de werkgevers, toegekend door de Regering-Michel I (2014-2018).[9] Zie ook
Externe links
Bronnen, noten en/of referenties
|