Share to: share facebook share twitter share wa share telegram print page

 

Lijdend voorwerp

Het lijdend voorwerp of direct object is het zinsdeel waarop de werking van het werkwoord (het werkwoordelijk gezegde) rechtstreeks betrekking heeft; in sommige gevallen is het lijdend voorwerp het onmiddellijke resultaat van de door het werkwoordelijk gezegde omschreven handeling.

Voorbeelden

In de volgende voorbeelden is het lijdend voorwerp onderstreept:

  • Anna slaat Piet (Piet ondergaat de handeling van het slaan)
  • Saskia leest een boek (een boek ondergaat de handeling van het lezen).
  • Hij bouwt een huis (een huis ondergaat de handeling van het bouwen en is het onmiddellijke resultaat hiervan).

Een zinsdeel dat met een voorzetsel begint, is doorgaans niet een lijdend voorwerp, maar een voorzetselvoorwerp. Bijvoorbeeld: in de zin Ik ga op reis is op reis een voorzetselvoorwerp. Maar als het voorzetsel deel uitmaakt van een bijvoeglijke bepaling binnen een zinsdeel, kan dat zinsdeel wel weer een lijdend voorwerp zijn:

  • Ik laad op de markt gekochte spullen in.

Hier is op de markt gekochte een bijvoeglijke bepaling bij spullen, en fungeert het hele zinsdeel op de markt gekochte spullen als lijdend voorwerp.

Term "lijdend voorwerp"

Lijden heeft hier de niet meer algemeen gangbare betekenis van "ondergaan". Deze betekenis staat geheel los van lijden in de moderne betekenis van iets onaangenaams ondergaan.

Syntaxis

Het lijdend voorwerp fungeert normaal gesproken als tweede argument[noten 1] bij het hoofdwerkwoord. Een werkwoord dat een lijdend voorwerp als tweede argument heeft of kan krijgen heet transitief of overgankelijk. Werkwoorden die geen lijdend voorwerp als argument kunnen hebben heten intransitief of onovergankelijk.

Het lijdend voorwerp herkennen

Lijdende en bedrijvende vorm

Zie Actief/passief (taalkunde) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Wanneer een zin met een lijdend voorwerp (de bedrijvende vorm) wordt omgevormd tot een passieve zin, krijgt het zinsdeel dat in de bedrijvende zin het lijdend voorwerp was in de overeenkomende passieve zin de functie van onderwerp:

  • Saskia leest een boekHet boek wordt door Saskia gelezen.

Nominalisatie

Een andere manier om het lijdend voorwerp in de zin te vinden is door substantivering van het werkwoord waar het lijdend voorwerp een van de argumenten bij is. In het Nederlands levert dit constructies op waarin het lijdend voorwerp deel uitmaakt van een woordgroep beginnend met van:[1]

  • Anna slaat Piet - Anna's slaan van Piet.
  • Saskia leest een boek - Saskia's lezen van een boek.

Markeringen

In talen met naamvallen is de accusatief de naamval die primair de functie van lijdend voorwerp markeert. In talen zonder naamvalssysteem (analytische talen) wordt het lijdend voorwerp wanneer dit een zelfstandig naamwoord is meestal niet morfologisch onderscheiden van andere zinsdelen. Dit is bijvoorbeeld het geval in het Nederlands. De syntactische functie van lijdend voorwerp moet in dit geval middels andere aspecten van de zin tot uiting komen, zoals de woord- en zinsdeelvolgorde. Wanneer het persoonlijk voornaamwoord de functie heeft van lijdend voorwerp, neemt het in de meeste talen een andere vorm aan ten opzichte van het onderwerp. Zo heeft het Nederlands de woordparen ik/mij, hij/hem, zij/haar enzovoort.

Zie Ergatief-absolutieve taal voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In ergatieve talen volgt de markering een ander systeem. Hier krijgen het lijdend voorwerp en het onderwerp van intransitieve zinnen dezelfde uitgang (vaak een nuluitgang), de zogeheten absolutieve naamval. Het onderwerp van transitieve zinnen staat in dit soort talen in een andere naamval, de ergatief.

Verwante begrippen

Het indirect object wordt niet rechtstreeks getroffen door de door middel van het gezegde uitgedrukte handeling. Niettemin is ook hier sprake van een zekere betrokkenheid die grammaticaal tot uiting komt, bijvoorbeeld met een voorzetsel of markeerder.

In termen van thematische relaties komt het lijdend voorwerp min of meer overeen met de patiëns.

Zie ook

Kembali kehalaman sebelumnya


Index: pl ar de en es fr it arz nl ja pt ceb sv uk vi war zh ru af ast az bg zh-min-nan bn be ca cs cy da et el eo eu fa gl ko hi hr id he ka la lv lt hu mk ms min no nn ce uz kk ro simple sk sl sr sh fi ta tt th tg azb tr ur zh-yue hy my ace als am an hyw ban bjn map-bms ba be-tarask bcl bpy bar bs br cv nv eml hif fo fy ga gd gu hak ha hsb io ig ilo ia ie os is jv kn ht ku ckb ky mrj lb lij li lmo mai mg ml zh-classical mr xmf mzn cdo mn nap new ne frr oc mhr or as pa pnb ps pms nds crh qu sa sah sco sq scn si sd szl su sw tl shn te bug vec vo wa wuu yi yo diq bat-smg zu lad kbd ang smn ab roa-rup frp arc gn av ay bh bi bo bxr cbk-zam co za dag ary se pdc dv dsb myv ext fur gv gag inh ki glk gan guw xal haw rw kbp pam csb kw km kv koi kg gom ks gcr lo lbe ltg lez nia ln jbo lg mt mi tw mwl mdf mnw nqo fj nah na nds-nl nrm nov om pi pag pap pfl pcd krc kaa ksh rm rue sm sat sc trv stq nso sn cu so srn kab roa-tara tet tpi to chr tum tk tyv udm ug vep fiu-vro vls wo xh zea ty ak bm ch ny ee ff got iu ik kl mad cr pih ami pwn pnt dz rmy rn sg st tn ss ti din chy ts kcg ve 
Prefix: a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9