In 1369 was de locatie van de huidige buitenplaats bekend als Almansgeest, genoemd naar IJsbrant Almanszoon, de eigenaar van de grond met de daarop staande woning. Tijdens het beleg van Leiden (1573-1574) is deze boerderij verwoest. Zij is in 1582 herbouwd en is tot op heden herkenbaar in de Corneliahoeve.
De Leidse textielhandelaar Allard Poelaert kocht het gebied in 1662 van raadspensionarisJohan de Witt. Wanneer het eerste, bescheiden buitenhuis is gebouwd is onduidelijk. Mogelijk heeft Adriana van Groenendijk, de weduwe van Allard Poelaert, hiertoe een aanzet gegeven. Na haar overlijden in 1688 kwam het buiten in het bezit van haar dochter Sara en schoonzoon Pieter de la Court van der Voort, een vermaard tuinier. Hij is verantwoordelijk voor de bouw van de oranjerie en de fruitmuren, waaronder de retranchementenmuur (een zeldzame variant van een slangenmuur). De muren fungeerden als proef voor het optimaal kweken van leifruit.
Halverwege de 18e eeuw werd het park uitgebreid van circa vier naar circa acht hectare groot. Ook werd de boerderij annex herberg Rust-Wat aan de Vliet aangekocht. Sindsdien heet deze boerderij (nu restaurant) Allemansgeest. In 1803 liet de Voorschotense burgemeester Johan Petrus Pompe van Meerdervoort dit grote park herinrichten door de tuinarchitect Johan David Zocher Sr., wiens ontwerpen toen in de mode waren.
Naam
Omstreeks 1750 veranderde de naam Almansgeest in Allemansgeest.
Blijkens een acte van 21 juni 1822 gaf de toen nieuwe eigenaar Hendrik Staal (1782-1824) de buitenplaats een andere naam, Berbice, naar de kolonieBerbice (thans behorend tot Guyana), die in 1796 door de Engelsen was veroverd en in 1814 definitief voor Nederland verloren was gegaan.[1] Staal had een fortuin verdiend als advocaat en zaakgelastigde voor de grote suikerplanters van Berbice en daar zijn echtgenote Catharina Kip (1789-1850) leren kennen. Zij was als plantersdochter geboren in Essequebo, een andere kolonie in Nederlands-Guiana.[2] In het verleden werd gedacht dat de naam te danken was aan Johannes Goldberg, die het huis enige tijd als huurder bewoonde en er stierf in 1828.[3]
In 1829 kwamen de boerderij Allemansgeest en de buitenplaats Berbice in verschillende handen, waardoor het verband tussen beide namen ook formeel werd losgemaakt.
Zilverfabriek
In 1858 werd grenzend aan de buitenplaats de 'Koninklijke Nederlandse Fabriek van gouden en zilveren werken J.M. van Kempen & Zonen' geopend, die tot 1985 op deze plek actief zou blijven als Koninklijke Van Kempen & Begeer. Om naast de fabriek te kunnen wonen kocht Johannes Mattheüs van Kempen in 1857 de buitenplaats Berbice. Meerdere generaties Van Kempen hebben het huis bewoond. Van 1926 tot 1936 waren er geen bewoners, maar fungeerde het huis als toonzaal voor de zilverfabriek. In 1937 vestigden Carel Begeer, inmiddels mede-eigenaar van de fabriek, en zijn gezin zich op Berbice. De laatste telg was de kunsthistorica Rudolpha J.M. Begeer, lokaal bekend als "mejuffrouw Begeer". Zij keerde in 1966 terug naar Berbice om er te revalideren na een skiongeluk.[4] Daar werd ze geconfronteerd met plannen om de verlengde Rijksweg 11 (de RijnlandRoute) over de buitenplaats te laten lopen. Ze liet een rosarium aanleggen en stelde dat open voor publiek, om te verhinderen dat de plannen zouden doorgaan. Ze was na de dood van haar moeder in 1976 de enige bewoonster en besteedde een groot deel van haar laatste jaren aan de strijd met de autoriteiten over de toekomst van de buitenplaats. Zij stierf in 2009 en ligt begraven aan het eind van de rozentuin van Berbice. Zij koos voor deze laatste rustplaats onder het motto "over mijn lijk".[5]
Sinds het overlijden van de laatste particuliere bewoner in 2009 is de buitenplaats eigendom van een stichting, die fondsen werft voor de noodzakelijke restauratie, die is begroot op 2 miljoen euro. In mei 2013 stelde de provincie Zuid-Holland een subsidie van €350.000 beschikbaar. Daardoor kon in 2014 een eerste begin worden gemaakt.[6]
Rijksmonument
In 1992 zijn onder meer de volgende delen van de buitenplaats aangewezen als rijksmonument:
hoofdgebouw
aanleg van de buitenplaats
toegangsbrug met hek en balustrade
retranchementenmuur
oranjerie
tuinmuren
voormalige koetsierswoning, koetshuis en paardenstal
1753-1763 - Emmerentia van Rijckevorsel, zuster van Jan van Rijckevorsel en weduwe van Johan Viruly. Zij voegde in 1753 tevens de aan de Vliet gelegen boerderij "Rustwat" aan het buiten toe.
1763-1766 - Johanna Viruly, dochter van Emmerentia van Rijckevorsel.
1766-1772 - François Beeldemaker, weduwnaar van Johanna Viruly.
1772-1777 - Susanna Margaretha des Amorie, schoonzuster van François Beeldemaker na diens tweede huwelijk.
1777-1802 - Johanna Catharina à Marck, echtgenote van Nicolaas van Banchem, oud-burgemeester van Leiden. Later echtgenote van Mathijs Snoeck, raad en schepen van Leiden.
1802-1822 - Jhr. Johan Petrus Pompe Van Meerdervoort, burgemeester van Voorschoten.
1822-1824 - Hendrik Staal, grondeigenaar. Hij gaf de buitenplaats de naam Berbice.
1824-1829 - Catharina Christina Kip, weduwe van Hendrik Staal. Zij verhuurde in het voorjaar van 1827 het buiten aan de voormalige minister en staatsraad jhr. Johannes Goldberg, die er in 1828 overleed.
1829 - Dirck Dorrepaal, grondeigenaar. Bij de verkoop is niet de aan de Vliet gelegen boerderij betrokken, die nog steeds de oorspronkelijke naam van de buitenplaats Allemansgeest draagt.
1829-1838 - Adriana Aghata Cau, grondeigenaar en weduwe van Daniël van Halteren, president van de rechtbank van Leiden.
↑Deze suggestie wordt gedaan door C.H. Voorhoeve in Lusthoven en oude huizen langs de Vliet, 1974, p. 190-200, en herhaald door J. Stover in Kastelen en buitenplaatsen in Zuid-Holland, 2000, p. 196.