Opvattingen over heksen en hekserij in EuropaOpvattingen over heksen en hekserij in Europa kennen een lange geschiedenis. De termen heks en hekserij worden meestal geassocieerd met sprookjes of met de heksenvervolgingen die Europa van de 15e tot de 18e eeuw teisterden. Dit artikel geeft een overzicht van de ontwikkeling van de opvattingen die leidden tot stereotiepe voorstellingen van 'heksen'. De literatuur, specialistische historische en antropologische studies laten zien dat opvattingen omtrent hekserij evolueren. Stereotypes: een overzichtWat wordt of werd in Europa verstaan onder een "heks"? De beeldvorming die leidde tot stereotiepe opvattingen heeft een lange geschiedenis. Honderden boeken verschenen over het onderwerp, en ook nu is consensus onder academici zoals historici, sociologen en antropologen ver te zoeken. Vragen die in dat verband gesteld worden zijn:
Auteurs benaderden deze vragen op verschillende wijze en bepaalden zo de beeldvorming over de (Europese) heks. De heks in de tijd van de heksenvervolgingenHet meest stereotiepe beeld van de heks dateert uit de tijd van de heksenvervolgingen van de 16e en 17e eeuw. Talrijke documenten en beschrijvingen van processen schetsen het volgende beeld:
Heksen werden dus in de opvatting van de heksenvervolgers in de vroegmoderne tijd beschouwd als een groep die regelmatig samenkwam met de bedoeling de christelijke leer ten schande te zetten. Maleficium zelf beoefenden ze individueel. Heksen waren voor hen een sekte van duivelaanbidders. De heks als lid van een religieuze sekteHet idee dat er vroeger een sekte, een groep van heksen bestond met een eigen religie zou lang invloed uitoefenen op de heksentheorie. Ook toen er in de 19e eeuw serieus onderzoek werd aangevangen bleven deze onderzoekers beargumenteren dat er werkelijk sprake zou zijn geweest van een sekte die door de autoriteiten in de 15e, 16e en 17e eeuw (en soms in vroegere perioden) vervolgd werd. Dit was in vergelijking met de opvattingen over de heks in de 18e eeuw een hele verandering. Weinig erudiete personen geloofden hierin. Een verschil met de 16e-eeuwse opvattingen, was dat 19e-eeuwse onderzoekers niet langer geloofden dat heksen al die dingen deden die van heksen in de 16e eeuw geloofd werden. Er werd niet over het 'vliegen van heksen' naar de 'sabbats' gesproken, en ook niet dat de 'duivel' zich bij die gelegenheden incarneerde en heerschappij uitoefende over de heksen. Wat wel overeind bleef in hun visie was dat heksen in groepen georganiseerd waren en leiders hadden, dat ze een religieuze cultus hadden die onchristelijk (of voorchristelijk) was, en dat ze daarvoor af en toe 's nachts verzamelden op afgelegen plaatsen om niet ontdekt te worden. Daar voerden ze dan hun rituelen uit. Deze visie, die aan belangrijke universiteiten in Europa en Noord-Amerika werd aangehangen, stelde dat het 16e-eeuwse beeld van de heks zoals weergegeven in de documenten van heksenrechtspraak een verwrongen voorstelling bood van de 'echte' heksencultus en van vergaderingen die werkelijk hadden plaatsgevonden. Zelfs nu zijn er nog intellectuelen die geloven dat er werkelijk een georganiseerde heksencultus bestond. Als 'stichter' of inspirator van deze school die overtuigd is van het werkelijke bestaan van georganiseerde heksengroepen, wordt soms de Italiaanse geestelijke Girolamo Tartarotti-Serbati genoemd, die in 1749 Del Congresso delle Lamie publiceerde. Ook de grote Duitse folklorist Jacob Grimm wordt genoemd, omwille van enkele passages in zijn Deutsche Mythologie uit 1835. Maar uiteindelijk trokken deze twee slechts de aandacht op het feit dat volksgeloof uit voorchristelijke tijden had bijgedragen aan het stereotype van de heks. Geen van beide stelde dat de heksenvervolging zich richtte tegen een antichristelijke sekte. De eerste moderne onderzoeker die deze visie naar voor bracht was Karl Ernst Jarcke. Karl Ernst Jarcke en natuurreligieKarl Ernst Jarcke, professor aan de universiteit van Berlijn, argumenteerde na het bestuderen van documenten in verband met een 17e-eeuws Duits heksenproces dat hekserij bovenal een natuurreligie was die eens de religie was geweest van alle heidense Duitsers. Na de vestiging van het christendom was deze religie onder het volk blijven bestaan met haar sacramenten en ceremonieën, maar in een gewijzigde vorm. De kerk veroordeelde deze religie als duivelverering. Tot de kern van dit heidense geloof behoorden volgens Jarcke 'geheime kunsten om de natuur te beïnvloeden', waarbij volgens de kerk beroep werd gedaan op de duivel. Stilaan begon ook onder het volk de overtuiging te heersen dat dergelijke praktijken als een dienst aan de duivel waren te beschouwen. Een initiatie in die kunsten kreeg zo mettertijd de betekenis van bewust kiezen voor het kwaad en het uitoefenen van maleficia. La Sorcière van Jules MicheletOok van enige invloed op de beeldvorming rond de Europese heks was het boek 'La Sorcière'[1] van de historicus Jules Michelet uit 1862. Hij verdedigde daarin de stelling dat hekserij voortgekomen was uit protest van middeleeuwse lijfeigenen tegen de verstikkende sociale orde. Volgens hem hielden ze geheime nachtelijke bijeenkomsten waarop heidense dansen werden uitgevoerd en satires opgevoerd over heren en priesters. Dit zou al vanaf de 12e en 13e eeuw hebben plaatsgevonden. Michelet noemt de sabbat de 'zwarte mis', met als middelpunt niet de duivel, maar een vrouw "met het gezicht als Medea" en een tragische, diepe blik die geboren was uit lijden. Deze romantische figuur was de priesteres van de cultus, waarvan Michelet zegt dat ze het hele gebeuren van de sabbat heeft uitgevonden en georganiseerd. Een grote houten figuur met hoorns en een geërecteerde penis stelt in de ceremonie Satan voor, 'de grote lijfeigene in opstand'. De priesteres copuleert tijdens het ritueel ook met Satan en ontvangt zo zijn geest. Michelets visie week dus op een aantal punten af van het 'traditionele' 16e-eeuwse verhaal. Nieuwe elementen zijn de theorie van de opstand der lijfeigenen, de figuur van priesteres, de zwarte mis die op de rug van een vrouw wordt gevierd. We vinden in Michelets werk ook verwijzingen naar een vruchtbaarheidscultus die een goede oogst wilde verzekeren. Het is een romantische visie op hekserij die twee onderdrukte groepen, vrouwen en lijfeigenen, wilde rehabiliteren. The Golden Bough van James FrazerThe Golden Bough (De Gouden Tak) van James Frazer werd voor het eerst gepubliceerd in 1890. Het is een antropologisch werk dat een sterke invloed uitoefende op zowel intellectuelen als kunstenaars die geïnspireerd werden door Frazers theorieën over vruchtbaarheidscultussen. Het werd heruitgegeven in 12 delen die tussen 1907 en 1915 verschenen. Heel wat gebruiken en rituelen werden nu zoals Frazer deed geïnterpreteerd als magische handelingen die bedoeld waren om bijvoorbeeld het groeien van gewassen en het kweken van dieren te garanderen. Deze theorie werd ook toegepast op de Europese hekserij en dan met name in het werk van Margaret Murray. The Witch-Cult in Western Europe van Margaret Murray zie ook Heksencultus-hypothese
Een ander invloedrijk boek dat bijdroeg aan de beeldvorming rondom de heks was The Witch-Cult in Western Europe uit 1921. Hierin ontwikkelde de Britse egyptologe en antropologe Margaret Murray voor het eerst haar controversiële letterlijke interpretatie van de verslagen over heksenprocessen tijdens de Renaissance. Dit werk is van belang omdat het een bronnenboek is over de heksenprocessen, met uitgebreide citaten uit de originele documenten in het oorspronkelijke Elizabethaanse Engels, Frans en Duits. De namen van honderden beschuldigde heksen worden gegeven in een appendix. Het hoofdgedeelte van dit werk wil laten zien dat het consistente verhaal over een bestaande sekte het bewijs is van een brede, ondergrondse heidense religie die in Europa bestond tot in de Renaissance. Moderne opvattingenEvans-Pritchard over de functie van hekserij in gemeenschappenTotdat Evans-Pritchards klassieke werk over de Azande verscheen werd er nog geen echt onderscheid gemaakt tussen hekserij en tovenarij (Engels: withcraft and sorcery). Evenmin werden hekserij en zwarte magie als aparte disciplines beschouwd.[2] Door zijn werk over hekserij maken ook moderne antropologen onderscheid tussen hekserij en tovenarij, omdat van een heks geloofd wordt dat hij of zij ook zonder gebruik van rituelen en magische objecten iemand schade kan toebrengen.[3] Verder was zijn werk ook baanbrekend omdat hij erop wees dat hekserij in een gemeenschap ook een positieve functie kon hebben en niet uitsluitend ontwrichtend was:
Philip Mayer over de algemene kenmerken van hekserijTijdens zijn inaugurele rede over Witches aan de Rhodes-universiteit in Zuid-Afrika stelde de antropoloog Philip Mayer voor om als werkbaar concept aan te nemen dat de essentie van hekserij gewoon het volgende is:
Welk zijn dan de gemeenschappelijke kenmerken die zowat overal ter wereld aan 'heksen' worden toegeschreven? Philip Mayer somt het vanuit zijn antropologische visie als volgt op:[5]
Niet iedereen is het met deze definitie van Philip Mayer uit 1954 eens. Mayer geeft ook zelf aan dat het een aanname is, om het verschijnsel beter te kunnen vatten. Als zodanig is het ook arbitrair en zijn vele definities van hekserij mogelijk. Antropologen als Susan Greenwood vinden bijvoorbeeld dat het verschijnsel hekserij in verschillende delen van de wereld toch een meer gedifferentieerd beeld oplevert.[6] Alan Macfarlane over de definitie van hekserijIn zijn boek Witchcraft in Tudor and Stuart England uit 1970 onderzoekt sociaal-antropoloog Alan Macfarlane van de Universiteit van Cambridge de omstandigheden die leidden tot het geloof in hekserij in Engeland. Hij buigt zich ook over de problemen die hedendaagse historici ondervinden bij het zoeken naar een goede definitie van hekserij. Het klassieke onderscheid tussen hekserij (witchcraft) en tovenarij (sorcery) werd in 1937 gemaakt door prof. Evans-Pritchard in Witchcraft, Oracles and Magic Among the Azande over de Afrikaanse stam van de Azande. Het onderscheid dat Evans-Pritchard maakt is dat tovenaars 'handelen' en manipuleren met behulp van riten, medicijnen en bezweringen, terwijl heksen invloed uitoefenen zonder hulpmiddelen, uitsluitend puttend uit hun psychische kracht. Een persoon IS dus een heks en is zich soms zelfs niet bewust van zijn of haar kracht. Hij of zij is als het ware slechts een vehikel voor een kracht, groter dan de zijne of de hare.
Andere onderzoekers baseerden hun definitie op het werk van christelijke demonologen van het Europese vasteland. Weer anderen weer op dat van het volksgeloof. Macfarlanes conclusie is dat:
Om verwarring te vermijden stelt hij voor om "hekserij" (witchcraft) te definiëren als het streven naar het toebrengen van schade door impliciete/interne middelen (niet zichtbaar), terwijl "Witte hekserij" (white witchcraft) goede werkingen beoogt door middel van expliciete (zichtbare) middelen. Christina Larner over drie types van hekserijSociologe Christina Larner (1933-1983) werd beschouwd als de meest vooraanstaande expert van de geschiedenis van de hekserij in Schotland. Haar publicaties over hekserij: Enemies of God: The Witch Hunt in Scotland (1981) en Witchcraft and Religion: The Politics of Popular Belief (1984) waren bijzonder invloedrijk en zorgden ervoor dat de studie van de geschiedenis van de hekserij een aanvaard academisch onderzoeksgebied werd. In 1974 publiceerde zij in het tijdschrift New Society "Is all witchcraft really witchcraft?"[7] Om de vergelijkende studie van hekserij[8] een stap vooruit te brengen maakte zij hierin onderscheid tussen drie soorten van hekserij: Type A, Type B en Type C.
Types A en C worden vervolgens verder onderverdeeld:
Verdere lectuur
Zie ook
Externe linkBronnen en referenties
Zie de categorie Witchcraft van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
|