Jihad Voor de gelijknamige spionageroman, zie Jihad (SAS)
Jihad (Arabisch: جهاد, djihād) is een begrip uit de islam. Het komt van de Arabische woordstam jhd, dat 'streven' betekent. Jihad betekent letterlijk 'inspanning gericht op het realiseren van een bepaald doel'. Er wordt onderscheid gemaakt tussen innerlijke en uiterlijke jihad. Zowel in islamitische als niet-islamitische kringen worden verhitte discussies gevoerd over de precieze betekenis van het begrip. Innerlijke en uiterlijke jihadEen veelgebruikte onderverdeling van het begrip jihad is het onderscheid tussen:
Innerlijke jihadDe innerlijke jihad, ook wel grote jihad genoemd, is de strijd tegen verleidingen en de strijd tegen het ego (nafs). Dit komt onder andere naar voren in onthouding tijdens de maand ramadan en in het sjiisme in de vorm van rituele zelfkastijding tijdens Asjoera. Ook de vijf dagelijkse gebeden (salat) op tijd verrichten, ook – of zelfs juist – als je het druk hebt, wordt als jihad aangemerkt. De innerlijke jihad is een plicht voor iedere moslim. Uiterlijke jihadDe uiterlijke of kleine jihad is met name in de oorspronkelijke betekenis, de gewapende strijd tegen diegenen die de islam of de eenheid van de islamitische heerschappij bedreigen. In beginsel draagt de jihad dus een defensief karakter maar volgens sommige islamitische rechtsscholen, met name die van het sjafisme, die in de negende eeuw een theologische onderbouwing probeerden te geven van het feit dat de eerste kaliefen met grote geloofsijver een enorm wereldrijk veroverden, mag de jihad ook gericht zijn op een uitbreiding van deze heerschappij door de strijd tegen ongelovige rijken. Allerlei regels die de rechtsgeleerden opstelden, werden aan de eerste kaliefen toegeschreven. Moderne westerse historici zijn steeds kritischer geworden over dat soort interpretaties en het wordt nu algemeen betwijfeld of de veroveringen in de zevende eeuw een uitdrukking waren van een dogmatisch leerstuk van een "jihad". Andere rechtsscholen, zoals die van het onder Europese moslims dominante hanafisme, ontkenden dat er voor de individuele moslim een geloofsplicht zou zijn om aan een aanvalsoorlog deel te nemen. De uiterlijke jihad wordt beschouwd als een collectieve verplichting onder verantwoordelijkheid van een islamitisch heerser (kalief). Dat wil zeggen dat er, wanneer een moslimstaat wordt bedreigd of aangevallen, voldoende mankracht wordt gemobiliseerd om het land te verdedigen. Groeperingen buiten de islam vertalen jihad wel met de term heilige oorlog, een begrip dat in het vocabulaire van de klassieke sharia niet voorkomt en zeer waarschijnlijk is overgenomen uit de geschiedenis van het christendom; iets op aarde kan door moslims niet als heilig gezien worden, omdat het een unieke eigenschap van God is. Het uiteindelijk doel van de uiterlijke jihad wordt door deze groeperingen wel als de verwezenlijking van een moslimsamenleving door het invoeren van de sharia gedefinieerd. Het geweld van deze gewapende jihad richt zich op drie groepen mensen:[1] Door begripsvernauwing en historische gebeurtenissen zoals in vroeger eeuwen de vele militaire confrontaties tussen het christelijke Westen en moslimstaten, en in de huidige tijd de aanslagen op 11 september 2001 door moslimterroristen heeft in het Westen vooral de uiterlijke jihad bekendheid gekregen. Ook de berichtgeving rond en door militante moslimorganisaties als Hamas en Islamitische Jihad, extremistische moslimorganisaties zoals Hizb ut-Tahrir en de Deense cartoonrellen dragen aan deze negatieve beeldvorming bij. De jihad komt 41[2] keer voor in de Koran, een enkele keer als een vorm van meditatie maar in de meeste gevallen gaat het om de oorlog om in de naam van God uiteindelijk de oemma, een soevereine moslimgemeenschap, te realiseren, wat de negatieve beeldvorming mede versterkt. Moderne islamcritici beklemtonen sterk de uiterlijke jihad en zien een vooropstellen van de grote jihad in een analyse van het begrip als een poging het militante karakter van de islam te verdoezelen. Zo schreef de Nederlandse arabist Hans Jansen in 2003 in zijn boek God heeft gezegd. Terreur, tolerantie en de onvoltooide modernisering van de islam; "zolang als de plicht om op jihad te gaan (...) nog door groepen moslims wordt geïnterpreteerd als een goddelijke opdracht om oorlog te voeren tegen de niet-moslims in het Westen, hebben niet-moslims maar twee alternatieven: zich verdedigen of zelf moslim worden."[3] Bepalingen voor de gewapende jihadIn de Hadith zijn bepaalde voorschriften overgeleverd over de oorlogsvoering in het algemeen, waaronder ook een gewapende jihad valt. Aan de eerste kalief, Aboe Bakr, worden traditioneel tien regels toegeschreven waarvan deze weer gesteld zou hebben dat die van Mohammed zelf afkomstig waren. De regels vormen een inperking op het van de Oudheid tot de Verlichting vrijwel overal geldende oorlogsrecht dat geen onderscheid maakte tussen de vijandelijke troepen en de vijandelijke burgerbevolking, die naar believen beroofd, verkracht, tot slaaf gemaakt en vermoord mocht worden.
Naast deze bekende tien regels hebben de verschillende rechtsscholen uit de Koran of de Hadith bepaalde andere voorschriften aangaande de oorlogsvoering afgeleid.
Bepalingen met betrekking tot de oorlogsbuitNa het eerste belangrijke succes van Mohammed werd er getwist over de verdeling van de buit waardoor het nodig was enige regelingen in te voeren. Er kwam een opdracht van God die de leidende imam machtigt tot verdeling naar eigen inzicht na reservering van een vijfde deel:[4]
Jihad in de Koran en de HadithJihad komt in de Koran niet zelfstandig voor, wel in samenstellingen (onder andere Soera De Bedevaart 78 Wa jāhidoe fī Allāhi – "En span je in op (streef naar) de weg van God"). Wanneer de Koran expliciet oproept tot gewapende strijd tegen een vijand, dan wordt het woord qitāl gebruikt. Soera Het Berouw 5 is door Osama bin Laden als grond gebruikt voor de gewapende jihad. Deze aya staat bekend als het zwaardvers en kan als volgt vertaald worden:
Soera Het Berouw begint echter met een verduidelijking; het ging om de ongelovigen met wie men het Verdrag van Hoedaibiya gesloten had:
Daar staat soera De Koe 256 tegenover: Er is geen dwang in de godsdienst. Enkele latere commentatoren hebben gesteld dat deze geabrogeerd zou zijn door het Zwaardvers. Tekstueel is daar geen aanleiding toe. Er wordt in het zwaardvers geen gewag gemaakt van ongelovigen in het algemeen, maar alleen van veelgodendienaars (mushrikun); bovendien stelt de voorafgaande aya dat het gaat om hen waarmee een verbond is gesloten. Vermoedelijk betreft dit het Verdrag van Hoedaibiya dat Mohammed in 628 met de polytheïstische Arabieren sloot.[5] Maulana Muhammad Ali zegt eveneens dat deze aya uitsluitend betrekking heeft op de Mekkaanse polytheïsten en hun bondgenoten met wie Mohammed verdragen had afgesloten. Doordat het geslacht Bakr (dat met Qoeraisj gelieerd was) een wraakactie uitvoerde op leden van de stam Choezaa'a (die met Mohammed gelieerd was), met wapensteun en deelname van enkele Qoeraisjieten, werd het Verdrag van Hoedaibiya door Mekka geschonden. Mohammed achtte zich op dat moment niet meer aan het verdrag verbonden en trok op tegen Mekka. Afzonderlijke verdragen met andere stammen dienden echter steeds gerespecteerd te worden.[6][7] De door orthodoxe en salafistische moslims veel gebruikte tafsir (exegese) van Ibn Kathir geeft een andere kijk op dit vers. Ibn Kathir maakt geen melding van het schenden van een verdrag. Volgens hem is het vers gericht tegen alle polytheïsten ter wereld. De moslims moeten hen actief bestrijden. De polytheïsten kunnen in leven blijven door zich tot de islam te bekeren.[8] Volgens soera De Bedevaart 39-41 is geweld alleen toegestaan in het geval van zelfverdediging.[9]
Vóór de tweede eed van trouw in Akaba was het Mohammed niet toegestaan oorlog te voeren. Zijn boodschap was om mensen op te roepen tot God, beledigingen te verdragen en onwetenden te vergeven. De Qoeraisj werden echter hovaardig tegen God, waarna, volgens de islamitische Overleveringen, God toestemming gaf te strijden. Hierna vond de hidjra plaats.[10] Later werd ook offensieve jihad toegestaan. Soera Het Berouw is de voorlaatste soera die werd geopenbaard. Aya 29 van deze soera luidt:
De schatting die hier wordt genoemd is de zogeheten djizja. Volgens Ibn Kathir werd soera het Berouw 29 geopenbaard nadat ongelovigen niet meer in de buurt van al-Masjid al-Haram mochten komen. De Qoeraisj vreesden hierdoor minder inkomsten te krijgen uit handel. Om hen te compenseren werd opgeroepen tot offensieve jihad tegen joden en christenen om zo geld te verdienen door djizja van hen te eisen.[12] De Hadithcollectie Sahih Bukhari kent een hoofdstuk Het boek van jihad (Vechten voor Gods zaak) en een appendix De oproep tot jihad (Heilige vechten voor Gods zaak). In het hoofdstuk zijn losse overleveringen van Mohammed en zijn metgezellen opgenomen over hun handelwijze omtrent de jihad. De appendix geeft hierover verdere uitleg. Het betreft historische verhandelingen.[13] Ook andere Hadithcollecties als Sahih Muslim kennen dergelijke hoofdstukken met historische beschrijvingen omtrent jihad, zoals gevoerd met sterke restricties door Mohammed en zijn metgezellen.[14] Aansporingen tot jihad in de HadithIn de Tradities, de Hadith, waarin de mondeling overgeleverde handelingen en uitspraken van Mohammed later werden opgetekend, hebben veel van deze overleveringen betrekking op de jihad. Voorbeelden:[15]
Jihad in de moderne tijdOp 11 november 1914 besloot sultan Mehmet VI van het Ottomaanse Rijk de jihad uit te roepen en zich daarmee te mengen in de Eerste Wereldoorlog aan de kant van de Centrale Mogendheden onder leiding van het Duitse Keizerrijk. Op 14 november 1914 gaf de Sjeikh ul-Islam zijn goedkeuring aan dit besluit. Het doel was om alle inwoners van het Ottomaanse Rijk ongeacht hun etniciteit in naam van de islam te verenigen tegen de Geallieerden (waaronder het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Rusland) en nationalistische opstanden binnen het Rijk te voorkomen. Bovendien hoopte men dat de moslims binnen de door Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk beheerste gebieden in opstand zouden komen. Lange tijd heeft men aangenomen dat het Ottomaanse uitroepen van de jihad een Duits complot was, maar uit historisch onderzoek is gebleken dat de Ottomanen zelf het initiatief ertoe namen.[18] De geallieerden onderkenden dit gevaar, en probeerden hierop een Arabisch-nationalistische opstand aan te moedigen. De Arabieren schaarden zich aan de kant van de geallieerden en keerden zich tegen de Ottomaanse kalief. De Iraanse ayatollah Khomeini en president Ahmadinejad riepen meerdere malen op tot jihad tegen Israël.[19][20] Jihadisme en jihadgangersIn 2014 zijn er ongeveer 3000 Europese jihadgangers. Uit Nederland zijn circa 130 jihadisten uitgereisd, waarvan er ruim dertig zijn teruggekeerd. Uit analyses blijkt dat dit een concrete en substantiële terrorismedreiging tegen het Westen en binnen Europa met zich meebrengt. Aanpak van deze problematiek bestaat uit interventies om uitreis te verhinderen, risico’s van terugkeerders weg te nemen en het werven van nieuwe aanhang tegen te gaan.[21] Zie ookBronnen, noten en/of referenties
|