Hendrik Voes
Hendrik Voes of Vos (?,? - Brussel, 1 juli 1523) was een uit 's-Hertogenbosch afkomstige monnik in het augustijner Sint-Andriesklooster te Antwerpen. Hij kwam op de Grote Markt van Brussel op de brandstapel als straf voor zijn Lutherse ketterij, samen met zijn medebroeder Jan van Essen. Zij waren de eerste slachtoffers van de inquisitie in de Nederlanden die voor hun geloofsovertuiging op de brandstapel kwamen. Na Luthers veroordeling als ketter in 1520 concentreerde de inquisitie zich in Antwerpen op de Augustijner monniken, behorend bij dezelfde orde als Luther. Toen na de veroordeling van Jacob Praepositus ook de volgende abt Hendrik van Zutphen Lutherse leerstellingen bleef verkondigen, werd het Augustijner klooster ontwijd en de kloostergebouwen gesloopt. Alleen de kerk liet men staan. Die werd later een parochiekerk: de Sint-Andrieskerk. Op 8 oktober 1522 bracht men de 16 monniken naar Vilvoorde. Dertien van hen waren bereid hun ketterij te herroepen.[1] De overigen werden ontwijd en daarna verbrand. Het waren de eerste terechtstellingen in de strijd tegen de Reformatie, niet alleen in de Nederlanden maar in geheel Europa.[2] Maarten Luther eerde de terechtgestelde monniken met het gedicht "ein neues Lied wir heben an":[3]
De geschiedenis van Voes en Van Essen werd al in 1523 te boek gesteld onder de titel Historia de duobus Augustensibus. Het boek werd ook vertaald in het Duits en in Erfurt uitgegeven.[4] Zie de categorie Johann Esch and Heinrich Voes van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
Bron
|