Share to: share facebook share twitter share wa share telegram print page

 

Germaanse talen

Verspreiding van Germaanse talen:
 Deens
 Duits
 Engels
 Noors
 Zweeds

De Germaanse talen vormen een subgroep van de Indo-Europese talen.

De grootste Germaanse taal is het Engels, moedertaal van enkele honderden miljoenen mensen en tegenwoordig de lingua franca van de wereld.[1] Duits is een taal die door meer dan honderd miljoen Europeanen wordt gesproken. Deze talen zijn tevens beide wereldtalen. Nederlands wordt gesproken door 23 miljoen mensen[2] en zijn dochtertaal Afrikaans door 16 miljoen (waarvan het merendeel als tweede of derde taal). Kleinere Germaanse talen zijn Zweeds (9,3 miljoen), Deens (5,5 miljoen), Noors (5 miljoen), Jiddisch (3 miljoen), Nedersaksisch (5,5 miljoen), Limburgs (1,3 miljoen), Fries (500 duizend), Luxemburgs (390 duizend), IJslands (320 duizend) en Faeröers (70 duizend). Er zijn in verscheidene landen ook kleine Germaanse talen en dialecten, die door heel weinig mensen worden gesproken, zoals Wymysoojs, Hutterisch, en het Mark-Brannenborger Platt. In totaal spreken circa 559 miljoen mensen een Germaanse taal als eerste taal.[bron?]

Ontwikkeling

Algemeen wordt aangenomen dat de Germaanse talen zijn voortgekomen uit een gemeenschappelijke Indo-Europese vooroudertaal, het Oergermaans of Proto-Germaans. In Denemarken en Sleeswijk-Holstein, het stamland van de Germanen, werd zeker in het 2e millennium voor Christus al Germaans gesproken. In het eerste millennium voor Christus breidde het Germaanse taalgebied zich uit vanuit Denemarken: in het noorden tot de zuidelijke kuststreken van Noorwegen en Zweden, en in het zuiden tot een deel van Noord-Duitsland tot in Polen. Destijds was het Germaans nog één taal met verschillende dialecten. In de eerste eeuw voor Christus kwam ook noordelijk Nederland tot aan de grote rivieren bij het Germaanse taalgebied te horen.

Met de val van het West-Romeinse rijk begon de Grote Volksverhuizing, in de vierde eeuw na Christus. De Franken, een grote Germaanse stam, namen bezit van de Nederlanden ten zuiden van de grote rivieren en ook van Frankrijk. Toch werd de Germaanse taal daar niet overgenomen en ontwikkelde zich daar de Romaanse taal Frans. Zo ontstond de huidige taalgrens in België tussen het Germaans en Romaans. Wel vestigden zich enkele Frankische dialectische varianten van het Germaans zich in zuidelijk Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland. In Brittannië werden de niet-Germaanse Kelten verslagen door de Angelen, Saksen en Friezen, de Germaanse stammen uit Denemarken, Noord-Duitsland en Noord-Nederland. Zij legden de bevolking aldaar hun regionale taal op.

In Noorwegen en Zweden dreven de Germanen de Lappen steeds verder noordwaarts. Door deze expansie van het Germaanse gebied verdween de eenheid tussen de stammen, en de talen die zich uit de dialecten hadden ontwikkeld.

Vanaf 500 na Christus wordt een driedeling onderscheiden; in Scandinavië woonden de Noord-Germanen, in de landen ten zuiden van Denemarken West-Germanen, en in Oost-, Zuidoost- en Zuid-Europa de Oost-Germanen.

Kenmerken

Een belangrijk kenmerk van de Germaanse talen dat ze onderscheidt van de andere Indo-Europese talen is een klankverschuiving die bekendstaat als de Wet van Grimm. Deze verschuiving is deel van een vrij ingrijpende verandering die leidde tot het ontstaan van het vroege Germaans. Een andere verandering is het verdwijnen van ruwweg de helft van de acht naamvallen van het Proto-Indo-Europees (dit verschijnsel staat bekend als deflexie), terwijl dit systeem grotendeels wel bewaard is gebleven in bijvoorbeeld de Baltische en de Slavische talen, die nog meerdere naamvallen hebben. Kenmerkend voor de Germaanse talen zijn verder de sterke en zwakke vormen van het bijvoeglijk naamwoord, zoals in het Nederlands een nieuw huis tegenover het nieuwe huis.

Er wordt wel vermoed dat de wat afwijkende positie van het Germaans binnen de Indo-Europese talen verband houdt met het feit dat de sprekers van deze tak van het Indo-Europees in contact kwamen met een bevolking die een niet-Indo-Europese taal sprak; dit is de hypothese van een niet-Indo-Europees substraat van het Germaans. Een vrij groot aantal Germaanse woorden is niet gemakkelijk tot Indo-Europese wortels te herleiden (schattingen variëren van 10%-30% van de totale woordenschat). Sommige taalkundigen zien daarin de overblijfselen van een vroegere pre-Indo-Europese taal van Noordwest-Europa. Een vergelijkbaar proces van wisselwerking tussen de vroegste vormen van het Grieks en een pre-Griekse bevolking is echter historisch beter gedocumenteerd. Ook het Grieks verloor de helft van zijn naamvallen.

Germaanse talen hebben - meer dan de meeste andere Indo-Europese talen - vastgehouden aan de ablaut bij het vormen van de verleden tijd van het werkwoord, de zogenaamde sterke werkwoorden (zwemzwom). Daarnaast ontstonden er vormen van de verleden tijd van zogenaamde zwakke werkwoorden met een dentaalsuffix, dus een achtervoegsel met d of t erin, bijvoorbeeld maakte.

Oudste bronnen

Een vroege beschrijving van de cultuur van de Germanen is te vinden in de Germania van Tacitus. De taal is echter slechts laat geattesteerd. De oudste inscriptie staat op een helm gevonden bij Negau (Stiermarken) en dateert wellicht uit de 1e eeuw na Chr.

Een andere bekende inscriptie is gevonden op een van de gouden Gallehus-hoorns:

ek hlewagastiR holtijaR horna tawido
"Ik Hlewagast, Holtz zoon, heb de hoorn vervaardigd"

De hoorns zijn echter op 4 mei 1802 gestolen en korte tijd later door de dief omgesmolten. Daarmee is de oorspronkelijke inscriptie verloren gegaan; er bestaan alleen nog tekeningen van.

Taal- en cultuurgebied in Europa

De hedendaagse verspreiding van Germaanse talen in Europa

De grootste Germaanse talen van Europa zijn het Duits (95 miljoen), Engels (63 miljoen), en Nederlands (23 miljoen). Andere talen zijn de Scandinavische talen: Zweeds (10 miljoen), Noors (5 miljoen), Deens (5 miljoen) en de Nedersaksisch/Nederduitse (2 miljoen sprekers in Nederland, 5,5 miljoen in Duitsland) en de Limburgse (circa 2 miljoen sprekers in Nederland en België en een onbekend aantal in Duitsland) taalgroep. Verder zijn er ook nog kleinere talen, zoals het Fries (0,4 miljoen), IJslands (0,3 miljoen), Jiddisch (4 miljoen) en Faeröers (50.000).

In het noorden en oosten van Frankrijk wonen ook Germaanstaligen: Frans-Vlamingen (Frans-Vlaams) en Elzassers (Elzassisch, een lokale variant van het Duits). Tevens kan men het noorden en noordoosten van Frankrijk deels tot het Germaans-Europese cultuurgebied rekenen. Ook is er nog een sterke Germaanse invloed in het noordoosten van Italië (Zuid-Tirol) (waar Duits een officiële taal is).

In het Verenigd Koninkrijk behoorde van oorsprong alleen Engeland tot het Germaans-Europese cultuurgebied. Maar inmiddels beslaat het het grootste deel van de Britse eilanden. Er bestaat enige invloed vanuit de Keltische delen van de Britse Eilanden. De invloed van de Germaanse cultuur op de Keltische cultuur is echter groter.

De (Noord-)Germaanse cultuur heeft grote invloed gehad op de Finse cultuur en op de cultuur van de Baltische landen en Noord-Polen, wegens de levendige handel op de Oostzee vanaf de vroege middeleeuwen.

Verspreid over Midden- en Oost-Europa leven nu nog kleine groepen Duitsers, zoals in het gebied rond Opole, en zoals de Zevenburger Saksen in Transsylvanië (Roemenië). Tot de verdrijving van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog reikte het Duitse taalgebied echter veel verder. Daarnaast woonden in vrijwel alle Oost-Europese landen grote groepen Duitsers.

Ook is er nog het Wymysoojs, een bijna uitgestorven west Germaanse taal die wordt gesproken in het dorpje Wilamowice in Polen. er zijn naar schatting nog ca 64 sprekers over. Er zijn wel enkele pogingen gedaan om de taal weer leven in te blazen.

Indeling

Classificatie van Germaanse talen

Stamboomindeling

De traditionele indeling van de Germaanse talen berust op het in de 18e eeuw uitgewerkte stamboommodel.

Volgens dit model is het Oergermaans uiteengevallen in het Oost-Germaans, Noord-Germaans en West-Germaans. Het West-Germaans zou op zijn beurt in eerste instantie twee dochtertalen hebben voortgebracht, het Anglo-Fries (de voorloper van de moderne Friese talen, het Engels en het Schots) en het Oerduits (dat bij sommige taalwetenschappers ook heel eenvoudig Duits werd genoemd).

Door de Hoogduitse klankverschuiving zou dit Oerduits zich opgedeeld hebben in Oudhoogduits en Nederduits. Uit de dialecten van deze twee talen zouden weer andere talen voort zijn gekomen, zoals het Frankisch en Oudsaksisch. Volgens deze opvatting is het Nederlands uit het Nederduits voortgekomen, dat wil zeggen uit de Nederduitse tak van het Oerduits.

Deze indeling van de Germaanse talen wordt in de taalwetenschap sinds de jaren 50 van de 20e eeuw echter algemeen afgewezen.[3]

Alternatieve indeling

Een alternatieve indeling stelt dat het Oergermaans uiteenviel in Noord, West en Oost, die daarna weer verscheidene afsplitsingen hadden; echter deze is eveneens omstreden en wordt evenmin breed aanvaard. Er is tegenwoordig geen algemeen aanvaarde indeling van de Germaanse talen.[4]

Indeling van Maurer

Veel instemming heeft de theorie van de Duitse taalwetenschapper Friedrich Maurer gekregen.[5][6]

Maurer gaat niet van drie maar van vijf Germaanse taalgroepen uit:

Volgens hem zijn Nederduits en Hoogduits geen oeroude taaleenheden maar latere versmeltingsproducten. De begrippen Anglo-Fries en West-Germaans wijst hij af.[7]

Traditionele indeling

In het vervolg wordt echter de traditionele indeling weergegeven.

Het Oergermaans is een gereconstrueerde taal waar de andere Germaanse talen van afstammen.

Taal Totaal aantal sprekers Verspreiding
Noord-Germaanse talen:
Zweeds 9,3 miljoen Zweden, Finland
Noors 4,7 miljoen Noorwegen
Deens 5,5 miljoen Denemarken, Faeröer, Groenland
IJslands 320.000 IJsland
Faeröers 70.000 Faeröer
West-Germaanse talen:
Engels 350 miljoen Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, Canada, Ierland, Zuid-Afrika, Australië, Nieuw-Zeeland, Guyana, India, Nigeria, Kenia, Tanzania, Namibië, Ghana, Zuid-Soedan
Duits 110 miljoen Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Liechtenstein, Luxemburg, Frankrijk, België, Italië, Namibië, Brazilië, Polen, Slowakije, Roemenië, Hongarije, Denemarken
Nederlands 32,2 miljoen Nederland, België, Verenigde Staten, Zuid-Afrika, Namibië, Suriname, Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Frankrijk, Duitsland
Nedersaksisch 4,8 miljoen Nederland, Duitsland, Denemarken
Limburgs 2 miljoen Nederland, België, Duitsland
Jiddisch 3 miljoen Verenigde Staten, België, Israël
Luxemburgs 390.000 Luxemburg, België
Fries 500.000 Nederland, Duitsland, Denemarken
Wymysoojs 60 Polen

De Oost-Germaanse talen zijn uitgestorven. Zij bestonden uit:

Vergelijkingen tussen enkele Germaanse talen

Engels Schots Fries Nedersaksisch Afrikaans Nederlands Limburgs (Weerts) Duits Gotisch IJslands Faeröers Zweeds Deens Bokmål (Noors) Nynorsk (Noors)
Apple Aiple Apel Appel Appel Appel Appel Apfel Aplus Epli Epl(i)[8] Äpple Æble Eple Eple
Board Buird Board Boord/Bröt Bord Bord Bord Brett Baúrd Borð Borð Bord Bræt Bord Bord
Beech Beech Boek Böke Beuk Beuk Buuëk/Beûk Buche Bōka[9]/ -bagms Bók Bók Bok Bøg Bøk Bøk, Bok
Book Beuk Boek Book Boek Boek Book Buch Bōka Bók Bók Bok Bog Bok Bok
Breast Breest Boarst Bo(r)st/Bö(r)st Bors Borst Borst Brust Brusts Brjóst Bróst Bröst Bryst Bryst Brjost
Brown Broun Brún Broen Bruin Bruin Broên Braun Bruns Brúnn Brúnur Brun Brun Brun Brun
Day Day Dei Dag Dag Dag Daag Tag Dags Dagur Dagur Dag Dag Dag Dag
Dead Deid Dea Dood Dood Dood Doeëd Tod Dauþs Dauður Deyður Död Død Død Daud
Die/ Starve Dee Stjerre Döen/Starven Sterf Sterven Stêrve Sterben Diwan Deyja Doyggja Døy
Enough Eneuch Genôch Noog/Genög Genoeg Genoeg Genóg(t) Genug Ganōhs Nóg Nóg/ Nógmikið Nog Nok Nok Nog[10]
Finger Finger Finger Finger Vinger Vinger Vînger Finger Figgrs Fingur Fingur Finger Finger Finger Finger
Give Gie Jaan Geven Gee Geven Gaeve Geben Giban Gefa Geva Giva / Ge Give Gi Gje(va)
Glass Gless Glês Glas Glas Glas Glaas Glas Gler Glas Glas Glas Glass Glas
Gold Gowd Goud Gold Goud Goud Goud Gold Gulþ Gull Gull Guld/ Gull Guld Gull Gull
Hand Haund Hân Hand/Haand Hand Hand Hând Hand Handus Hönd Hond Hand Hånd Hånd Hand
Head Heid Holle Kopp Hoof[11]/ Kop Hoofd/ Kop Kop Haupt/ Kopf Háubiþ Höfuð Høvd/ Høvur Huvud Hoved Hode Hovud
High Heich Heech Hoog/Heug Hoog Hoog Hoeëg Hoch Háuh Hár Høg/ur Hög Høj Høy Høg
Home Hame Hiem/Thús Heim Heim[12]/ Tuis Heim[12]/Thuis Heîm/Thoês Heim Háimōþ Heim Heim Hem Hjem Hjem Heim
Hook Heuk Heak Haak/Hook Haak Haak Haak Haken Krappa/ Krampa Krókur Krókur/ Ongul Hake/ Krok Hage/ Krog Hake/ Krok Hake/ Krok[13]
House Hoose Hûs Hoes Huis Huis Hoês Haus Hūs Hús Hús Hus Hus Hus Hus
Many Mony Mannich Mennig Menige Menige Mennige Manch Manags Margir Mangir/ Nógvir Många Mange Mange Mange
Moon Muin Moanne Maan/Moan Maan Maan Maon Mond Mēna Tungl/ Máni Máni/ Tungl Måne Måne Måne Måne
Night Nicht Nacht Natt/Nacht Nag Nacht Nacht Nacht Nahts Nótt Natt Natt Nat Natt Natt
No/ Nay Nae Nee Nee(t)/nich Nee Nee(n) Neî(n) Nein/ Nö/ Ne/ Nee Nei Nei Nej Nej Nei Nei
Old Auld Âld Oll/Aold Oud Oud, Gammel [14] Aod Alt Sineigs Gamall (maar: eldri, elstur) Gamal (maar: eldri, elstur) Gammal (maar: äldre, äldst) Gammel (maar: ældre, ældst) Gammel (maar: eldre, eldst) Gam(m)al (maar: eldre, eldst)
One Ane Ien Een(e)/Ien Een Een Ein Eins Áins Einn Ein En En En Ein
Ounce Unce Ûns Ons Ons Ons Os Unze Unkja Únsa Únsa Uns Unse Unse Unse
Snow Snaw Snie Snee/Snei Sneeu Sneeuw Snieë Schnee Snáiws Snjór Kavi/ Snjógvur Snö Sne Snø Snø
Stone Stane Stien Stien/Steen/Stain/Stein Steen Steen Stein Stein Stáins Steinn Steinur Sten Sten Sten Stein
That That Dat Dat (Dit)/Det Dit Dat, Die Det, Dae Das Þata Það Tað Det Det Det Det
Two/Twain Twa Twa Twee/Twie/Twei Twee Twee Twieë Zwei/Zwo Twái Tveir/Tvær/Tvö Tveir/Tvær/Tvey Två To To To[15]
Who Wha Wa Wokeen/Wel/Wee/Wei Wie Wie Weem Wer Ƕas (Hwas) Hver Hvør Vem Hvem Hvem Kven
Worm Wirm Wjirm Wörm Wurm Wurm/ Worm Wörm Wurm Maþa Maðkur, Ormur Maðkur/ Ormur Mask/ Orm [16] Orm Mark/ Orm Makk/ Orm [16]
Engels Schots Fries Nedersaksisch Afrikaans Nederlands Limburgs (Weerts) Duits Gotisch IJslands Faeröers Zweeds Deens Bokmål (Noors) Nynorsk (Noors)

Literatuur

  • Richard Bethge, Konjugation des Urgermanischen, in Ferdinand Dieter, Laut- und Formenlehre der altgermanischen Dialekte, Leipzig 1900, 361.
  • Fausto Cercignani, Indo-European ē in Germanic, in Zeitschrift für vergleichende Sprachforschung, 86/1, 1972, 104–110.
  • Fausto Cercignani, Indo-European eu in Germanic, in Indogermanische Forschungen, 78, 1973, 106-112.
  • Fausto Cercignani, Proto-Germanic */i/ and */e/ Revisited, in Journal of English and Germanic Philology, 78/1, 1979, 72-82.
  • Fausto Cercignani, Early Umlaut Phenomena in the Germanic Languages, in Language, 56/1, 1980, 126-136.
  • Wayne Harbert, The Germanic Languages, Cambridge 2007.
  • Claus Jürgen Hutterer, Die germanischen Sprachen. Ihre Geschichte in Grundzügen, Wiesbaden 2008.
  • Ekkehard König und Johan van der Auwera (Hrsg.), The Germanic Languages, London / New York 1994.
  • Orrin W. Robinson, Old English and Its Closest Relatives. A Survey of the Earliest Germanic Languages, Stanford (Calif) 1992.
  • Stefan Schumacher, 'Langvokalische Perfekta' in indogermanischen Einzelsprachen und ihr grundsprachlicher Hintergrund, in Gerhard Meiser und Olav Hackstein, Sprachkontakt und Sprachwandel, Wiesbaden 2005, 603f.

Zie ook

Kembali kehalaman sebelumnya