Erik EriksonErik Erikson (Frankfurt am Main, 15 juni 1902 – Harwich, Massachusetts, 12 mei 1994) was een psycholoog die zich met name richtte op de psychoanalyse. Hij werd in Duitsland geboren uit Deense ouders. Hij werd beïnvloed door onder anderen Anna Freud en later door Margaret Mead. In 1938 vluchtte hij voor de nazi's naar de Verenigde Staten, waar hij de Amerikaanse nationaliteit kreeg. Ego-psycholoogErikson behoorde tot de ego-psychologen, een groep postfreudianen die de taak van het ego niet beperkt zien tot een louter defensieve functie, maar het ook een andere, belangrijkere functie toekennen: het voortdurend integreren van allerlei tegenstellingen die zich kunnen voordoen, zowel binnen de persoon zelf als in de interactie met de sociale omgeving. Eriksons therapeutische tussenkomsten waren dan ook voornamelijk erop gericht het ego van de cliënt te versterken. Sociale dimensieErikson voegde de sociale dimensie aan de psychoanalytische theorie toe. Zo zag hij drie aspecten in de psychoseksuele zones (analoog met de erogene zones van Freud) en verschillende modi (activiteiten) verbonden aan die zones. Ten laatste beschreef hij ook verschillende modaliteiten van psychosociaal functioneren in relatie tot anderen via die modi. StadiaPsychische problemen waren volgens Erikson terug te brengen tot een gebrek aan integratie of overbruggen van tegenstellingen tijdens een (vroegere) psycho-analytische fase. Hij beschreef de volgende stadia die door de mens succesvol zouden moeten worden doorlopen:
De eerste vier stadia bieden een algemeen kader voor de sociale ontwikkeling tijdens de kindertijd, en wijzen op de belangrijke horden die op verschillende leeftijden moeten worden genomen in het belang van een harmonische ontwikkeling. Elke fase biedt kansen, maar ook risico's. VoorbeeldenVoorbeelden van zo'n problematische ontwikkelingen tijdens de adolescentie kunnen zijn:
IdentiteitscrisisOntplooiing van een eigen identiteit, daarmee werden de diverse ontwikkelingsopgaven in de adolescentieperiode samengevat. Met behulp van het begrip identiteit kan de adolescentieperiode met alle veranderingen en onzekerheden als een periode van identiteitscrisis getyperd worden. Het woord crisis duidt op een onzekere, conflictueuze en emotioneel hevig beleefde toestand. Erikson noemde de identiteitscrisis van de adolescentieperiode een normatieve of ontwikkelingscrisis. Dat wil zeggen dat het doormaken van een identiteitscrisis een voorwaarde vormt voor een optimale persoonlijkheidsontwikkeling. Een identiteitscrisis is, als elke crisis, een aanvankelijk negatief beleefde emotionele ervaring, maar een onvermijdelijke hindernis om tot een verdere ontplooiing te komen – als de rijstebrijberg aan de grenzen van luilekkerland. Anders geformuleerd: het is een normale periode van toegenomen conflicten, die zich niet alleen kenmerkt door een schijnbare wisseling in egosterkte, maar ook door ruime mogelijkheden voor groei. Dit in tegenstelling tot neurotische en psychotische crises, die zichzelf in stand houden terwijl de energie aan afweermechanismen wordt verspild en die gepaard gaan met sociale isolatie. De normatieve crisis is van voorbijgaande aard en kenmerkt zich door een overvloed aan beschikbare energie. Deze activeert enerzijds latente angsten en veroorzaakt nieuwe conflicten, maar kan anderzijds worden aangewend voor het zoeken van nieuwe oplossingen, vaak via een speels experimenteren met nieuwe ervaringen. Een crisis is niet zoiets als een onafwendbare ramp, maar moet gezien worden als een noodzakelijk keerpunt, een cruciaal moment waarop de ontwikkeling op een of andere wijze voort moet gaan en mogelijkheden tot groei, herstel en verder differentiatie gemobiliseerd worden. CrisisBij het begrip crisis ten slotte nog een tweetal kanttekeningen:
Belangrijkste werk
Noten
|